
Jurisprudentie
AU0730
Datum uitspraak2005-08-02
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503458/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503458/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 1998, het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Uitspraak
200503458/2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", gevestigd te Tilburg,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 1998, het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 25 mei 1999, kenmerk 207.190, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 24 december 2002, no. 199901366/1, dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij besluit van 17 juni 2003, kenmerk 14747, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 4 februari 2004, no. 200304954/1, dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij besluit van 15 februari 2005, kenmerk 1474/1072171, wederom beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 20 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juli 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door [gemachtigde], alsmede verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Etten-Leur, vertegenwoordigd door
M.A.C.C. van Oers, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voorzover hier van belang, een plandeel ten zuiden van de kern Etten-Leur met de bestemming "Agrarisch gebied, categorie I, -AI-" en de aanduiding "glastuinbouw toegestaan" goedgekeurd. Het plandeel heeft een oppervlakte van 75 ha.
2.3. Verzoekster stelt dat verweerder door het plandeel goed te keuren heeft miskend dat in het desbetreffende gebied vogels voorkomen die op de zogenoemde Rode Lijst staan. Om te voorkomen dat zich in het gebied glastuinbouwbedrijven vestigen alvorens een uitspraak in de bodemprocedure zal zijn gedaan, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Ingevolge artikel III.1, lid A, onder II, van de planvoorschriften is glastuinbouw als nieuwvestiging of als omschakeling in het gebied toegestaan na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.5. Ter zitting is namens de gemeenteraad onweersproken gesteld dat thans nog geen verzoek voor nieuwvestiging of omschakeling is ingediend en dat van een dergelijk verzoek naar verwachting het komende jaar evenmin sprake zal zijn. Voorts is namens de gemeenteraad meegedeeld dat de draagkracht van het gebied onderwerp is van een nadere integrale afweging. In verband daarmee wordt nader bezien waar, en hoeveel glastuinbouwbedrijven zich in het gebied kunnen vestigen. De resultaten van deze afweging zullen worden betrokken bij de eventuele toepassing van voornoemde wijzigingsbevoegdheid.
De Voorzitter verwacht niet dat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik zal worden gemaakt voordat de Afdeling een uitspraak in de bodemprocedure zal hebben gedaan. Gelet hierop en op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden bestaat naar het oordeel van de Voorzitter thans geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2005
381.